Dansende Derwischen – Willem de Mérode

30-12-2010

Dansende Derwischen - Willem de Mérode

Willem de Mérode is één van de vier pseudoniemen van Willem Eduard Keuning (1887-1939). Hij woonde en werkte lange tijd in (de provincie) Groningen. Hij studeerde aan de kweekschool in Groningen en werd onderwijzer in Oude Pekela en Uithuizermeeden. Zijn vader was dat ook, net als zijn vijf broers.Keuning was homosexueel, en dat bracht hem in conflict met zijn geloof en met de maatschappij. In 1924 werd hij tot 1 jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens sexueel contact met een minder(16-)jarige, en werd hem verboden nog langer als onderwijzer werkzaam te zijn. Na acht maanden kwam hij vrij, maar was een gebroken man, en was zijn verdere leven alleen nog als dichter actief. Hij trok zich terug in het Gelderse Eerbeek (waar hij aan een hartkwaal overleed) en verliet de Gereformeerde Kerk (maar bleef wel gelovig).
Volgens mijn lexicon wordt Willem de Mérode gezien als hoofdfiguur van de jong/protestantse dichters tussen de beide wereldoorlogen. Hij heeft meer dan 2300 gedichten geschreven. Minder dan de helft daarvan bracht hij uit in 24 dichtbundels. Een groot deel publiceerde hij in literaire tijdschriften.  Zijn werk werd gewaardeerd door bekende dichters/schrijvers als Menno ter Braak, Adriaan Roland Holst en Simon Vestdijk. Onder redactie van Hans Werkman verschenen zijn verzamelde gedichten in twee delen in 1987 (herdrukt in 2004; maar liefst 1546 pagina’s!). Alles over deze dichter is te vinden op www.willemdemerode.nl
In de poëzie van Willem de Mérode speelt het geloof een grote rol, en ook zijn worsteling tussen zijn geloof en zijn geaardheid. Hij schreef niet alleen religieuze gedichten. Twee van zijn bundels bevatten Chinese gedichten. Ook vertaalde hij 100 kwatrijnen van Omar Khayyam. Een Oosters-mystiek thema zien we eveneens in zijn gedicht “Dansende Derwischen” uit 1938.
Een derwisj is een tot de Soefi behorende, islamitisch geestelijke die de gelofte van armoede heeft afgelegd. Het dansen door de derwisjen is een religieus ritueel: de dans is voor Allah. De dansers dansen in één richting en draaien met grote snelheid rond op hun linkerhiel. Die ronddraaiende beweging wordt hier door de dichter fraai verwoord. Het gaat in dit gedicht om derwisjen met kleurrijke gewaden. Als de dansers klaar zijn en stilstaan, vergelijkt hij hen met ‘perken volbloeide tulpen’. En met dat beeld is meteen ook de anticlimax aangegeven: stilstand leidt tot verwelken. Voor de goede orde, ‘klirren’ betekent: rammelen.

Dansende DerwischenEerst draait er één, dan twee, dan vier,
En eindlijk allen, groote tollen
Die razend worden, en uitbollen,
Bleeke planeeten zijn, wier zwier
Men niet meer volgt, maar als vreemdstille
Rondheden roereloos ziet staan.
Windkolken raken elkaar aan
En zoeven, dat de deuren klirren.
 
Zij zijn de middelpunten, die
Voor God dit mystisch spel bewerken,
Zich uit zichzelven werpen, zie,
Nu wordt het kleurrijk als de perken
Volbloeide tulpen; ach, en die
Staan stil en gaan hun welken merken.