Der Mutschöpfer – Thomas Rosenlöcher
16-03-2010
Nog een mooi vroegvoorjaarsgedicht, waarin een krokus figureert. Het is van de (Oost)Duitse dichter/schrijver Thomas Rosenlöcher, geboren in Dresden in 1947. Hij studeerde bedrijfswetenschappen aan de Technische Universiteit van Dresden van 1970 tot 1974 en was daarna werkzaam als arbeidseconoom. Van 1976 tot 1979 studeerde hij letteren in Leipzig. Sinds 1983 is hij full-time schrijver. Vanaf de jaren negentig heeft hij diverse prijzen en stipendia ontvangen. Rosenlöcher schrijft gedichten, kinderboeken en essays. Rosenlöcher was onder het DDR-régime geen protestdichter of enfant terrible. Zijn gedichten gaan vaak over dichtbije onderwerpen, vaak natuur, de eigen tuin. Daarin laat hij soms subtiel en achteloos iets van de buitenwereld binnenkomen, en vlecht zo een diepere betekenis in zijn poëzie. Op deze wijze gaf hij wel zijn kijk op de wereld, maar was hij geen prooi voor de staatscensuur. Na de Duits eenwording is Rosenlöcher niet wezenlijk anders gaan dichten.
Onze bollenpoëzie van vandaag komt uit zijn debuutbundel “Ich lag im Garten bei Kleinzschachwitz” uit 1982. Op het eerste gezicht gaat het over iemand die op zijn binnenplaats staat, naar de schutting kijkt waar zich weer groen begint te vertonen (en “een krokus teer de harde aarde breekt”), vervolgens onverwachts enkele zonnestralen ziet doorbreken en daar moed uit put. Met andere woorden: het voorjaar lijkt er aan te komen. Maar in het eerste couplet wordt de eigenlijke context geschetst, waardoor de rest van het gedicht niet zozeer een letterlijke als wel een figuurlijke betekenis krijgt. Het gegeven dat dit gedicht stamt uit de DDR-tijd, lang voor de val van de Muur, brengt extra relief aan. De hoofdpersoon staat niet zo maar op zijn binnenplaats, maar hij “aanschouwt de wereldgeschiedenis die voortgaat en steeds weer verkeerd uitpakt”, zodat het parool is: “Voorlopig nog maar aanzien”. Oftewel moed putten uit kleine signalen kan, maar wel heel voorzichtig.
Der Mutschöpfer
Er steht im Hof und sieht die Weltgeschichte.
Die geht voran und immer wieder schief,
und wieder heißt es: Vorerst noch verzichte –
bis kommt, was doch kommt, sagt er, atmet tief,
steht ja im Hof, und wendet das Gesicht,
da dicht am Zaun das krause, grüne Leben
der Sträucher anfängt, sich erneut zu regen
und Krokus zart die harte Erde bricht.
Und öffnet voller Staunen seinen Mund,
daß unversehns die liebe Sonne schräg
vorbei an der Dachkante, durchs Geheg
der Zähne, zwei, drei Strahlen auf den Grund
der Kehle schickt. Lichtschluckend schöpft er Mut,
als käm die Zeit und alles würde gut.