Na zijn pensionering in 1949 woonde hij in Ukkel. Jan van Nijlen was, naar verluidt, een stille, zwijgzame man, vriendelijk en bescheiden, die net als veel landgenoten een grote voorliefde had voor diverse soorten bier.
Jan van Nijlen publiceerde elf bundels poëzie. Bij zijn eerste gedichten gebruikte hij het pseudoniem Jan van Leenen. Zijn complete dichtwerk verscheen in 1964 bij Van Oorschot onder de titel Verzamelde Gedichten, en heeft inmiddels de 3e druk bereikt.
Belangrijke thema’s in zijn poëzie zijn: verlangen, heimwee, droom en jeugd. Een rake typering van zijn gedichten is ‘de poëzie geworden eenvoud’. Verwondering en enige ironie zijn hem daarbij niet vreemd.
Jan van Nijlen kreeg diverse grote prijzen, waaronder de Staatsprijs voor de Vlaamse letterkunde (1923), de Staatsprijs voor de Vlaamse poëzie (1934), en de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre (1963).
De beroemdste dichtregels van Jan van Nijlen zijn de eerste twee van het gedicht ‘Bericht aan de reizigers’ uit 1934:
Bestijg den trein nooit zonder uw valies met dromen,
Dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen.
Het complete gedicht werd in 1995 op een plaquette in het station van Ukkel bevestigd (maar later gestolen), en in 2011 in het station Antwerpen Centraal.
Het gedicht “Stilleven” is verschenen in ‘De muze en het heelal’, het boekenweekgeschenk van 1959.
Stilleven
Koele citroen in ‘t heldere kristal,
Geel als de primula van seizoen
Het huis vol zon, narcissen overal
En in den tuin het kleurige legioen
Der tulpen, de wuivende waterval
Van blauweregen boven de pioen:
Meer dan de sterren, meer dan het heelal
Is mij een primula, een geel citroen.
Jan van Nijlen, 1959