Slachters-Paas – Jac. van Hattum

Slachters-Paas – Jac. van Hattum

07-04-2009

Slachters-Paas - Jac. van HattumOns tweede Paasgedicht geeft aanleiding tot enkele kanttekeningen bij de heidense elementen in de Paasviering. Het is van Jac. van Hattum (1900-1981), homosexueel en onderwijzer. Jacobus van Hattum, roepnaam Jaap, is vanwege zijn geaardheid altijd bang geweest als onderwijzer zijn baantje te verliezen. Niet alleen in de jaren dertig maar ook daarna. Tijdens de bezetting meldde hij zich aan voor de Kultuurkamer (dat was toen voorschrift), maar na de bevrijding was hij daar erg zenuwachtig over. Hij viel op door zijn zonderlinge klederdracht, o.a. zwarte gewaden en  capes. Jac. van Hattum behoorde met Ed. Hoornik en Gerard den Brabander tot de Amsterdamse School. Samen publiceerden zij de bundel ‘Drie op één perron’ (1938). Dit verwees naar E. du Perron, die ze gezamenlijk bewonderden. Door zijn debuutbundel ‘Baanbrekertjes’ (1932) wordt hij ook gerekend tot ‘de socialistische dichters’. Vanuit een socialistische betrokkenheid verwerkte hij maatschappijkritiek in zijn verhalen en gedichten
De belangrijkste motieven in Van Hattums gedichten en verhalen hebben te maken met angst, schuld, laster, dreiging, achtervolging, haat, spot, cynisme, sarcasme en vergif. Ze zijn te verklaren uit het als een kwelling beleefde besef van de eigen ‘onnatuurlijkheid’. Van Hattums poëzie is vaak cynisch van toon, zeker als het gaat om de burgerlijke zelfgenoegzaamheid die hij waarneemt, de kille afstandelijkheid en schijnheiligheid van de burgerlijke klasse jegens de minderbedeelden. De gedichten van Jac. van Hattum zijn vaak speels, maar met een boosaardige ondertoon.
Het gedicht ‘Slachters-Paas’ uit 1951 staat vol bollenpoëzie en verwijzingen naar de heidense invloeden op Pasen. De overdadige slacht van offerdieren als het zwijn, de koe, de os is maatschappijkritisch neergezet, naast het slachten van het lam in de Joodse traditie met de christelijke bijbetekenis. Lampe-met-de-mand is de Paashaas. En de haas is weer de trouwe metgezel van Ostara, de Germaanse godin van het licht en de lente. Ostara is de stam voor de Duitse benaming van Pasen, namelijk Ostern. Ostara is hetzelfde als Eastre of Ishtar, en dat is weer de basis voor de Engelse benaming van Pasen, oftwel Easter. Ook de eieren, de paastak en de palmpaas zijn van heidense oorsprong. En zo ziet u maar, het zijn allemaal hardnekkige infecties van het kerkelijk feest…..

Slachters-Paas

Als het reuzel-roosje bloeit
en de paas-os ligt aan ponden
wordt de dichternarcis-krans
om het zwijnshoofd heengewonden,
dan gaat Lampe-met-de-mand
door het Kinderdromenland.

Lilt de haas van koe en os
tussen tulpen en seringen,
gaat Ostara door het bos,
daar de merels luider zingen;
dan gaat Lampe-met-de-mand
door het Kinderdromenland.
 
‘t Slachtersvrouwtje schikt de pluk
van zo teêdre eerstelingen
tussen bief en lendenstuk:
bloed en tulpen en seringen;
nu gaat Lampe-met-de-mand
door het Kinderdromenland.
 
Ook òns Pascha is geslacht:
‘t Lamsbloed golft in purp’ren gulpen
over de bizarre pracht
van de lelietjes en tulpen;
weer gaat Lampe-met-de-mand
door het Kinderdromenland.