To an early daffodil – Amy Lowell
16-04-2010
Hier volgt nog een loflied op de narcis. Dit keer van de Amerikaanse dichteres Amy Lowell (1874-1925). Zij komt uit een rijke en vooraanstaande familie uit de staat Massachusetts. Ze mocht niet naar de universiteit, want dat vond haar familie niet passend voor een vrouw. Door heel veel lezen heeft ze zichzelf verder ontwikkeld. Een goede start daarbij vormde de privé-bibliotheek van 7000 boeken in haar ouderlijk huis ´Sevenels´(het gezin Lowell bestond uit zeven personen, vandaar zeven l’s). In dat huis is ze verder blijven wonen, waarbij de boekencollectie door haar lees- en verzamelwoede stevig werd uitgebreid. Haar eerste publikatie vond plaats in 1910, haar eerste dichtbundel verscheen in 1912. In de ruim twaalf jaar tot haar overlijden schreef ze meer dan 650 gedichten. In 1926 kreeg zij postuum de Pulitzer Prize voor poëzie voor de bundel “What´s O´Clock” (1925). De gedichten van Amy Lowell zijn vooral ´vrije verzen´ (verzen zonder rijm, metrum, doorlopende regels). Ze werd aangetrokken en beïnvloed door het zogeheten ´imagisme´, een poëziestroming in Enegland, waarvan Ezra Pound een beroemde vertegenwoordiger was. Met hem kreeg Lowell het later aan de stok. Een paar jaar voor haar dood schreef Lowell een lijvige biografie van John Keats, waarin zij wilde aantonen dat deze grote Engels dichter in feite de voorloper van het imagisme was.
Amy Lowell was een eccentrieke en opvallende verschijning. Ze was –ten gevolge van een afwijking aan haar schildklier- zeer corpulent. Ze kleedde zich extravagant, droeg niet zelden in mannenhemden, en rookte geregeld dunne sigaren. Amy Lowell had een langdurige lesbische relatie met de actrice Ada Dwyer Russell. Deze werd haar secretaresse en erfgenaam.
Lowell was in de jaren ´10 en ´20 van de vorige eeuw vrij bekend, maar raakte daarna in het vergeetboek. Pas bij de tweede feministische golf in de jaren ´70 werd ze herontdekt, met name vanwege haar lesbische geaardheid en dito gekleurde gedichten.
Het volgende gedicht is geen vrij vers, maar een sonnet. Het komt uit haar eerste dichtbundel “A Dome of Many-Coloured Glass” uit 1912. De aanspreektrant is wat gedragen (Gij en Uw), maar toch is de jubelende bewondering van de narcis nergens al te zeer overdreven. Het gedicht eindigt met de fraaie zinsnede, dat de narcis het goud van de zon heeft gevangen.
To an Early Daffodil
Thou yellow trumpeter of laggard Spring!
Thou herald of rich Summer’s myriad flowers!
The climbing sun with new recovered powers
Does warm thee into being, through the ring
Of rich, brown earth he woos thee, makes thee fling
Thy green shoots up, inheriting the dowers
Of bending sky and sudden, sweeping showers,
Till ripe and blossoming thou art a thing
To make all nature glad, thou art so gay;
To fill the lonely with a joy untold;
Nodding at every gust of wind to-day,
To-morrow jewelled with raindrops. Always bold
To stand erect, full in the dazzling play
Of April´s sun, for thou hast cast his gold.