Otto Julius Bierbaum – Tulpen-Predigt

Voor vandaag  de Tulpen-preek van Otto Julius Bierbaum. Wel passend voor de zondag.

Otto Julius Bierbaum was een Duitse schrijver/dichter. Hij werd geboren in Grünberg en overleed iiin Dresden. Hij studeerde rechten, filosofie en Chinees aan de universiteit van Zürich, München,  Berlijn en Leipzig, maar maakte zijn studies niet af . Hij was redacteur en tijdschriftuitgever.

Bierbaum gebruikte soms het pseudoniem Martin Möbius. Zijn literaire werk is zeer gevarieerd.—-Hij schreef feuilletons en recensies, maar ook romans, drama en essays. Over zijn reis per auto (een cabrio van het merk Adler) van Duitsland naar Italië schreef hij een boek met reisverhalen (Eineempfindsame Reise im Automobil, 1903); het eerste boek van dien aard in de Duitse literatuur.

Zijn poëzie bestaat uit liefdesgedichten, volksliedjes en rijmloze gedichten van vrolijke en opgewekte aard over de natuur, de vriendschap en gezellig samenzijn. Dit laatste hoort tot de Duitse stroming van de ‘Anacreontiek’ uit het eind van de 18e eeuw, en die was een reactie op de pompeuze en grootdoenerige poëzie uit die tijd, en op “den stroeven levensernst die het lachen verleerd had en vroolijkheid lichtzinnigheid noemde”.

Het gedicht ‘Der Tulpen-predigt’ komt uit de dichtbundel ‘Der neubestellte Irrgarten der Liebe’ (1906). Het gedicht bestaat uit 10 coupletten, waarvan steeds de 2e en 6e regel op elkaar rijmen. Hier zijn alleen de eerste drie en het negende couplet weergegeven.

Tulpen-Predigt

(fragment)

Fenster auf! Es hat der Frühling

Endlich wieder seine Zeit.

Alle Blumen müssen blühen,

Alle Vögel müssen singen,

Alle Mädchen müssen lieben,

Alle Herzen werden weit.

 

Mädchen mit den süßen Augen,

Komm, setz dich auf meinen Schoß!

Deine Hände muß ich küssen,

Deine Augen muß ich küssen,

Deine Lippen muß ich küssen,

Denn die Freude ist zu groß.

 

Sieh doch, Kind, die Tulpen haben

Ihre Kelche aufgemacht:

Rote, gelbe und gescheckte:

Tiefe Kelche voller Gluten,

Nichts als Schönheit, nichts als Liebe,

Eine ungeheure Pracht.

 

Lacht mein Mädchen? Lache, lache,

Liebes Mädchen, lach mich aus!

Weiser ist dein klares Lachen

Als mein Predigen und Dichten,

Schöner ist dein liebes Lachen

Als ein ganzer Tulpenstrauß.