Maart – C.S. Adama van Scheltema

Maart – C.S. Adama van Scheltema

23-03-2009

Maart - C.S. Adama van Scheltema

Ondanks de korte opleving van afgelopen week, houdt het weer zich aan ons thema van de overgang van winter naar lente. Het gedicht ´Maart´ van Adama van Scheltema past daar goed bij. Carel Steven Adama van Scheltema (1877-1924) is van Friese adel, maar zijn familie woonde al geruime tijd in Holland. Zijn roepnaam is Caak (sic!), en hij hanteert soms het pseudoniem Melas. Adama van Scheltema volgde het gymnasium, studeerde even medicijnen, was korte tijd toneelspeler (onder meer bij Heijermans), en werkte in een kunsthandel. De erfenis van zijn vader stelde hem in staat zich geheel aan de literatuur te wijden. In zijn studententijd raakte hij aangetrokken door het socialisme en vanaf 1900 was hij lid van de SDAP. Hij schreef ook socialistische liederen en verzen, indertijd gewaardeerd, maar nu vrijwel vergeten. Adama van Scheltema nam stelling tegen l’art pour l’art, en tegen de Tachtigers. Kunst is er voor de mensen, vond hij. Hij zag een gedicht als een muziekstuk van woorden en gedachten. Adama van Scheltema wordt niet beschouwd als een groot literair talent. Bij zijn leven was hij niettemin vrij populair: van zijn 15 dichtbundels waren maar liefst 65.000 exemplaren verkocht. Na zijn dood beleefde zijn verzameld werk nog diverse herdrukken.
Zijn gedichten zijn vaak vrij eenvoudig. In tegenstelling tot zijn socialistische poëzie spreekt zijn natuurlyriek nog steeds aan. Zo ook in het gedicht ‘Maart’uit 1912, waarvan we hier de eerste zes coupletten presenteren.

MAART (fragment)

Nou is de Winter weggeruimd.
Die aan de aard zat vastgevroren,
Nou is het vuil er afgeschuimd
En komt de blote grond te voren.

Maart heeft de korst al schoongespoeld
En blaast er op om ‘t af te drogen;
Zijn eigen borst is blootgewoeld –
Daar gaat die knaap: – zijn donkre ogen,

Als vijvers waar een bloem in drijft
– Maar waar geen bodem is te schouwen
En ‘t wijze water doodstil blijft –
Kijken in ledige landouwen;

Hij houdt een dood blad in zijn mond,
En blaast het weg – een vreemde vlinder! –
Dan zoekt hij ijvrig aan de grond: –
Hij is de mooie bloemenvinder,

Waarnaar de eerste krokus gluurt
En opkijkt uit haar winterdromen –
Luister! een lijster tureluurt
Al ginder in de hoge bomen!

Die heeft het gure tij al lief!
Die roept het licht om mee te spelen:
Wat zou zo’n boze lentedief
Anders dan zonnestralen stelen?

……………………………………….