Zomer – Mies Bouhuys
02-07-2008
Met dit dichtlog inhaken op de actualiteit zal niet zo vaak voorkomen. Maar als het even kan, doen we dat natuurlijk. Zo kwam afgelopen maandag het bericht dat Mies Bouhuys is overleden. Van haar hand is er een gedicht dat tot de bollenpoëzie behoort. Als postuum eerbetoon is deze aflevering aan haar gewijd.
Mies Bouhuys is 81 jaar geworden. Zij debuteerde in 1948 met een dichtbundel, waarvoor zij de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg. De uitgave werd verzorgd door haar latere echtgenoot Ed. Hoornik. Ze is vooral verhalen en gedichtjes voor kinderen gaan schrijven. Heel bekend zijn de verhalen over de avonturen van de poezen Pim en Pom. Ook maakte ze musicals en kinderprogramma´s voor radio en tv. Op latere leeftijd hield zij zich bezig met de schending van mensenrechten. Zo werd zij in de jaren zeventig ook bekend als activiste, onder meer opkomend voor de Dwaze Moeders uit Argentinië.
In 1957 publiceerde Mies Bouhuys het gedicht Zomer, een verrukkelijk opgewekt gedicht dat prima past bij deze tijd van het jaar.
Zomer
De torenklok slaat zeven keer,
gewoon als iedre dag,
maar ‘t lijkt dezelfde klok niet meer,
zo blij klinkt elke slag.
De vroege mannen op hun fiets,
op weg naar de fabriek,
die neuriën of fluiten iets;
de straat is vol muziek.
Al heel vroeg heeft de bloemenvrouw
haar kraampje ingericht.
De rozen zijn nog nat van dauw,
de tulpen zijn nog dicht.
Het lijkt wel of het hardop lacht,
het orgel dat daar klinkt,
dat aan de zonkant van de gracht
tot in zijn buik toe zingt.
De hele stad wordt enkel goud,
de springtouwtijd gaat in,
en als je mij de bocht voorhoudt
spring ik er middenin.