The Faithless Wife – Federico García Lorca
03-03-2009
Van de grootste Nederlandse naar de grootste Spaanse dichter van de 20e eeuw: Federico García Lorca (1898-1936). Lorca werd geboren in Andalusië. Zijn vader was een rijke boer, zijn moeder was onderwijzeres. Hij studeerde in Granada en Madrid. In Madrid raakte hij in 1919 bevriend met twee andere beroemde Spanjaarden, namelijk de cineast Luis Buñuel en de kunstenaar Salvador Dali. Alledrie zijn zij vertegenwoordiger van het avant-gardisme en het surrealisme. Lorca kwam openlijk uit voor zijn linkse denkbeelden, steunde het Spaanse Volksfront en was homosexueel. De fascisten waren daar absoluut niet van gecharmeerd. Aan het begin van de Spaanse burgeroorlog is Lorca door Franco-aanhangers vermoord. Lorca schreef niet alleen liedjes en gedichten, maar ook toneelstukken. De tragedie ´Bodas de sangre´ (´Bloedbruiloft´) uit 1933 is één van zijn bekendste toneelwerken. De poëzie van Lorca is meeslepend en indringend; ze bevat concrete beelden, maar creëert mysterieuze spanning. Veel voorkomende thema’s zijn hartstocht en onvervulde liefde, sex en dood. Met zijn derde dichtbundel uit 1929 brak hij echt door en vestigde hij zijn reputatie. Die bundel heet ‘Romancero gitano’ (‘Zigeunerromances’ of ‘Gypsy ballads’), en bevat 18 balladen die een lyrische schildering bieden van de wereld van de Andalusische zigeuners. Zijn volgende dichtbundel ‘Poema del cante jondo’ (‘Gedicht van de diepe zang’; 1931), geïnspireerd door Andalusië en de flamenco, maakte hem definitief beroemd. Daarin staat het gedicht ‘De Profundis’, dat in Leiden als muurgedicht bij de Langebrug te zien is. Uitgeverij Atheneum-Polak & Van Gennep komt in de herfst van 2009 met de Complete Verzen van F.G. Lorca, vertaald door de Vlaamse dichter-vertaler Bart Vonck (1957). Lijkt me een aanrader.
Onze bollenpoëzie betreft één van de bekendste gedichten uit ‘Romano gitano’, namelijk ‘La Cassada Infiel’ (‘De Ontrouwe Echtgenote’), hieronder in de vertaling van de Amerikaanse schrijver Langston Hughes uit 1951. Het gedicht verhaalt bloemrijk en onomwonden hoe een zigeuner vrijt met een jonge vrouw bij de rivier. Ze had hem gezegd dat zij ongebonden was. Ze was echter getrouwd en had (ook) hem dus bedrogen.
The Faithless Wife
I took her to the river
thinking she was single,
but she had a husband.
It was St. James eve,
and almost because I had to.
The street lights went out
and the crickets lit up.
At the farthest corners
I touched her sleeping breasts
and they opened to me quickly
like bouquets of hyacinth.
The starch of her underskirts
rustled in my ears
like a piece of silk
slit by ten knives.
With no silver light to crown them
the trees grew bigger,
while a horizon of dogs
barked afar from the river.
Beyond the brambles,
the bulrushes and the hawthorns,
I made her mat of hair
hollow the muddy bank.
I took off my tie.
she took off her dress.
Me, my belt with the pistol.
She, the four parts of her bodice.
Neither lilies nor snail shells
have such a lovely skin,
nor do the crystals of the moon
shine with such a light.
Half bathed in fire
half bathed in ice,
her thighs slipped from me
like frightened fish.
That night I rode
down the best of roads
on a mother-of-pearl filly
with no bridle and no stirrups.
Being a man, I can’t tell you
the things that she told me.
The light of understanding
makes me very careful.
Soiled with kisses and sand
I led her away from the river
while the swords of the lilies
battled with the breeze.
I acted like the thoroughbred
gypsy that I am,
and gave her a present,
a big sewing box
of straw-colored satin,
but I did not want
to fall in love with her
for, having a husband,
she told me she was single
when I took her to the river.