Herleven de Nachten – Jan Hanlo

Herleven de Nachten – Jan Hanlo

06-11-2008

Herleven de Nachten - Jan Hanlo

Bij dit thema moet ik iets vertellen over de psychologie van de geur of liever van de reuk. Geur is wat ons reukorgaan (de neus) waarneemt. Dat gebeurt ten dele bewust, maar voor een belangrijk deel onbewust. De verwerking van de geurprikkels vindt plaats in het limbische systeem van onze hersenen. Dat is een oud systeem op de schaal van de evolutie, dat vooral te maken heeft met gevoelens en emotie. Aldus wijlen Piet Vroon, eigenzinnig en omstreden hoogleraar psychologie, die zich onderscheiden heeft door populair wetenschappelijke boeken en artikelen over (de verklaring voor) menselijk gedrag. ‘Tranen van de krokodil’ (1972) is één van zijn bekendste boeken. Ook schreef hij jarenlang een column in de zaterdageditie van de Volkskrant. Als beginnend onderzoekertje ben ik eind jaren ’70 nog kritisch door hem aan de tand gevoeld. Maar dat terzijde en terug naar de neus. Iedereen weet dat geuren zich lastig met woorden laten beschrijven. Er moet bijna altijd een vergelijking aan te pas komen.  Ons reukorgaan aktiveert rechtstreeks gevoel en gedrag. Dat is overigens heel functioneel in geval van alarm en gevaar. Geuren zijn ook in staat om –sterker dan andere prikkels- herinneringen aan het verleden op te roepen. Door zijn karakter (vaak onbewuste waarneming en emotionele uitwerking) heeft de reuk een wat mysterieus imago. Dit in contrast met de meer verstandelijke zintuigen als de ogen en de oren die bij de mens veruit dominant zijn.

Het nu volgende gedicht is uit 1950 en onderstreept de eigenschap van geur om herinneringen aan het verleden op te roepen. Het is van Jan Hanlo over wie we eerder wat hebben verteld en van wie we eerder een gedicht hebben gepresenteerd (zie 19 juni 2008). Ook dat gedicht ging over narcissen. Mogelijk had hij daar wat mee.
Onderstaand gedicht bevat een ietwat mystieke mijmering die na herhaald lezen aan inhoud wint. Probeer het maar eens.

Herleven de Nachten
 
Snel en hoog, in die nacht, witte wolken.
Hoog, witte wolken snel langs de maan.
Maar laag aan mijn voet daar wiegden narcissen.
Een klein soort narcissen, die liefelijk geurden.
 
Wanneer ik reeds slapen zou, nóg zouden geuren
Deze narcissen, zonder verpozen.
Hun geur werd door nachtlijke stroming gedragen.
Reeds spoedig onmerkbaar, steeds ijler verdund.
 
Verandert de nachtwind in kleur en gedaante
Naarmate hij zon en het oosten passeerde,
Steeds verder, naar wat van het oosten het oosten is,
Voert hij die geur, – want niets kan verdwijnen.
 
Naar wat van Arabië zuidwaarts zich uitstrekt.
Verandert van richting, van koude, van warmte.
Splitst voor ‘t gebergte, rust in de wouden.
Een vleugje bereikt ook de nutloze noordpool.
 
Het dwalen duurt voort tot het eind van de wereld.
Misschien zal een deel van die geur, maar heel weinig,
Nog eenmaal dezelfde plek overstrijken
Waar langen tijd terug de narcissen bloeiden.
 
Die plek, – na eeuwen onkenbaar veranderd.
Geen tuin, maar een ijsvlakte of een woestijn.
Een stad of een zee, of een tuin weer met bloemen.
Een veld vol narcissen, een weg of een woud.
 
Maar eens zal weer keren diezélfde maannacht.
Diezelfde wind in diezelfde April.
De geur der narcissen zal dan weer verwaaien
En boven mij varen de lichtwitte flarden.
 
Op ‘t einde des levens, het einde der tijden,
De dag van het oordeel, waar alles ineens is,
Herleeft het voorbije waar alles reëel is,
Herleven de dagen en alle nachten.