The Picture of little T.C. in a Prospect of Flowers – Andrew Marvell

The Picture of little T.C. in a Prospect of Flowers – Andrew Marvell

11-11-2008

The Picture of little T.C. in a Prospect of Flowers - Andrew MarvellDe tulp was ook in het 17e eeuwse Engeland bekend, met inbegrip van het kenmerk dat ze niet (lekker) ruikt. Dat blijkt uit het volgende gedicht van Andrew Marvell (1621-1678). Hij was een Engels dichter en tijdgenoot van Robert Herrick, aan wie wij op 17 september jl. aandacht besteedden. Marvell was een vriend van John Milton, de auteur van het wereldberoemde, maar weinig gelezen dichtwerk ‘Paradise Lost’. We komen daar te zijner tijd bij het thema ‘lange gedichten’ op terug. Andrew Marvell studeerde in Camebridge. Tussen 1640 en 1645 bracht hij de meeste tijd door in Europa, waarbij hij ook Holland bezocht. In 1659 werd hij lid van het parlement en bleef dat de rest van zijn leven. Naast poëzie schreef Marvell ook politiek en satirisch proza. Daartoe hoort een aantal “instructons to a painter about the Dutch wars” ten tijde van de Engelse oorlogen, en daarin spaarde hij Holland niet.
In het gedicht van vandaag bezingt Marvell een jong meisje, een nog onschuldig nimfijntje, dat bloemenplukkend door de mooie natuur dartelt. In het vierde couplet roept hij haar op om en passant de fouten van de lente te herstellen. En die fouten zijn, dat tulpen niet lekker ruiken, dat rozen doornen hebben en dat viooltjes zo kort bloeien. Dat u het weet!

The Picture of little T.C. in a Prospect of Flowers

    i
See with what simplicity
This Nimph begins her golden daies!
In the green Grass she loves to lie,
And there with her fair Aspect tames
The Wilder flow’rs, and gives them names:
But only with the Roses playes;
                  And them does tell
What Colour best becomes them, and what Smell.

    ii
Who can foretel for what high cause
This Darling of the Gods was born!
Yet this is She whose chaster Laws
The wanton Love shall one day fear,
And, under her command severe,
See his Bow broke and Ensigns torn.
                  Happy, who can
Appease this virtuous Enemy of Man!

    iii
O then let me in time compound,
And parly with those conquering Eyes;
Ere they have try’d their force to wound,
Ere, with their glancing wheels, they drive
In Triumph over Hearts that strive,
And them that yield but more despise.
                  Let me be laid,
Where I may see thy Glories from some Shade.

    iv
Mean time, whilst every verdant thing
It self does at thy Beauty charm,
Reform the errours of the Spring;
Make that the Tulips may have share
Of sweetness, seeing they are fair;
And Roses of their thorns disarm:
                  But most procure
That Violets may a longer Age endure.

    v
But O young beauty of the Woods,
Whom Nature courts with fruits and flow’rs,
Gather the Flow’rs, but spare the Buds;
Lest Flora angry at thy crime,
To kill her Infants in their prime,
Do quickly make th’ Example Yours;
                  And, ere we see,
Nip in the blossome all our hopes and Thee.