Zwevend op winden waait de zee door ‘t duin – J.A. dèr Mouw

Zwevend op winden waait de zee door ‘t duin – J.A. dèr Mouw

31-08-2009

Zwevend op winden waait de zee door

Het laatste deel van dit drieluik over Johan Andreas dèr Mouw gaat over zijn betekenis voor de Nederlandse literatuur. Zijn poëzie doet in sommige opzichten denken aan de Tachtigers, maar is pas vanaf 1918 gepubliceerd. Gerrit Komrij nam hem op in zijn standaardwerk `De Nederlandse poëzie van de 19e en 20e eeuw in duizend en enige gedichten´.  Volgens Komrij behoren Jacob Israël de Haan en J.A. dèr Mouw tot “de grootste dichters van hun periode, duizend maal groter en interessanter dan P.C. Boutens en Willem Kloos”. Dat is bepaald geen mis te verstane uitspraak. Toch is J.A. dèr Mouw voor de meesten een onbekend dichter. Hij komt niet voor in de canon van 100 Nederlandse schrijvers/dichters “die iedereen gelezen moet hebben”. Deze canon is opgesteld door deskundigen van het Letterkundig museum in 2007. Komrij is het daar dus niet mee eens, ook de bekende Kees Fens niet, en zeker de dichter Co Woudsma niet. Deze laatste heeft in 2007 het Dèr Mouw Genootschap opgericht, dat tot doel heeft om te strijden voor de erkenning van deze vaderlandse dichter. Ik sluit me daar graag bij aan.
Zijn bloemrijke en beeldende gedichten, met een soms heel direkte aanspreektrant (“Kent iemand dat gevoel?”), het mystiek verhevene contrasterend met het alledaagse en de humor die dat soms oplevert, zijn weergave van stemmingen en gveoelens, dat alles maakt zijn poëzie ook in deze tijd nog zeer de moeite waard.
Eind 2008 verscheen een mooie bloemlezing van het dichtwerk van Dèr Mouw bij Van Oorschot, getiteld ´Je bent de wolken en je bent de hei´. De samensteller is Marjoleine de Vos. Toeval of niet, van deze dichteres beschikken we overigens over twee stuks eigen bollenpoëzie. Maar daarover een andere keer.
Het onderstaand gedicht komt uit de bundel Brahman, deel II, en gebruikt het beeld van een bollenveld tegen de duinrand. Of met de “ondergrondse zuiverheid” ook tulpenbollen worden bedoeld, laat ik graag aan de interpretatie van de lezer over. Maar wat een fraaie typische Dèr Mouw slotzin is dat weer: “waar ´t denken tulpt en lovert, ruist en gloeit.”

ZWEVEND OP WINDEN WAAIT DE ZEE DOOR ‘T DUIN

Zwevend op winden waait de zee door ‘t duin,
En ‘t zout blijft achter in ‘t diep-koele zand;
Geen bloemengloed, geen groen van sapp’ge plant
Kleurt ‘t bleke egaal van vér-zichtbare kruin;

Maar ‘t water, neerfilt’rend, doet, tuin naast tuin,
Laaien van tulpenrood ‘t wijdvlammend land,
En ruist als bossen op, tot waar de rand
Vaal is door helm en ziek’lijk struikenbruin:

Stormend door open mensenleven, laat
De Godheid bloemloos ‘t oppervlak, waar ‘t zaad
Van blijdschap sterft, door lang verdriet geschroeid;

Tot ondergrondse zuiverheid vervloeid,
Herrijst Ze als ‘t rijk van schijn en rijm en maat,
Waar ‘t Denken tulpt en lovert, ruist en gloeit.