Minnesang – Jacob Steendam

Minnesang – Jacob Steendam

26-11-2009

Minnesang - Jacob Steendam

Van gekke bollenpoëzie naar gedichten over de tulpengekte. Van een literaire stroming uit de 20e eeuw naar een merkwaardige windhandel uit het begin van de 17e eeuw. De lezer vergeve mij deze gekke overstap. Maar het thema van de tulpengekte moest echt nog een keer aan bod komen. De tulpenmanie was een geheel Hollandse aangelegenheid die woedde van 1634 tot begin  1637. De prijzen van tulpenbollen waren toen tot astronomische hoogten gestegen. Voor bijzondere bollen werden grif honderden guldens per stuk neergeteld. Het record zbetrof 6000 gulden voor een tulpenbol van de beroemde Semper Augustus. En dan moeten we bedenken, dat 1 gulden van toen in onze tijd ongeveer 50 euro waard zou zijn. De aangetrokken tulpenhandel was al wat langer gaande, maar de escalatie begon pas echt met de komst van termijnhandel en het kopen op krediet. Toen ook nog leken zich in de speculatiedrift gingen mengen, was de ontsporing niet meer te stoppen. In februari 1637 spatte de zeepbel uiteen, en daalden de prijzen met 90% of meer met alle gevolgen vandien. Er valt nog veel meer te vertellen over deze uitzonderlijke periode van onze vaderlandse geschiedenis; daarom komen we er in volgende afleveringen op terug.
De tulpenmanie heeft ook zijn sporen nagelaten in de literatuur. Een mooi voorbeeld is van de hand van Jacob Steendam. Hij werd geboren in 1616 in Enkhuizen en overleed in 1672 of 1673 in Batavia. Hij was aanvankelijk predikant in Zaandam. Een groot deel van leven verbleef hij buitenslands. Hij was dan onder meer ‘ziekentrooster’, zeg maar pastoraal werker, aan boord van schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie  of de West-Indische Compagnie, respektievelijk in hun koloniën. Zo verbleef hij ook enige tijd (1650-1663) in Nieuw Amsterdam, het latere New York, en wordt hij daarom wel de eerste Amerikaanse dichter genoemd. Jacob Steendam was een zeer gelovig man. Hij hoorde tot een groep dichters die in de bijbel hun inspiratie vonden. Zijn poëzie heeft veel weg van die van de bekende  Jacob Cats. Een eerste verzamelbundel van zijn hand verscheen in 1649-1650, met als titel ‘De Distelvinck’. Uit het deel ‘Minnesang’ van deze dichtbundel halen we een fragment, dat onmiskenbaar verwijst naar de tulpengekte. Steendam heeft het over de min, de zinnelijke liefde, en over de verblinding en verdwazing die daarbij optreedt, omdat de verliefde vaak alleen op het uiterlijk afgaat. Hij maakt in dat verband de vergelijking met de in zwang gekomen, eenzijdige voorliefde voor de tulp. Steendams beschrijving van de tulp is verre van flatteus. Er deugt van alles niet aan de tulp, toch wordt deze boven andere bloemen gesteld. Maar ja, de tulp is veel geld waard: duizenden guldens en vaak betaald met geleend geld. Het is gewoon gekheid en zotternij, ingegeven en verblind door louter hebzucht. Enfin, leest u zelf. Het vraagt soms wat puzzelen, maar daar komt u met de zojuist gegeven samenvatting wel uit. En onthoud goed: “En wat de sin verkiest daar gaat den jool mee deur”.

Minnesang (fragment)

……………..

Wy hebben in ons land een eygen beeld van’t minnen,
Dat diend te zijn gevat (met kennis) door de sinnen.
Een vreemde handeling, een seldsaam koopmanschap,
(Doch die is al geweest tot op de hoogst trap.)
Gaat nu ter tijt in swang: met seer geringe Bloemen:
Die dese Handelaars door vreemde namen noemen,
Belachchelijk verdicht, een eyndeloos getal:
Schoon sonder ruek, en smaak en liefelijke val:
So dat den lely, sy op verre niet gelijken:
Maar moeten billijk ook het minste bloempje wijken.
Een roos, een violet,een slechte madelief,
Geeft reden, hem die oyt dees’ boven die verhief:
Want dese voen een geur, maar die zijn seer on-aardig:
Nochtans zijn dese niet: maar die veel schijven waardig:
En zijn met pond, noch kroon, maar duysenden betaald;
Van menigh die het gelt noch uyt de lommerd haald.
Siet, dits een sinlijkheyt, en duld noch nau het spotten:
Een gek gebroed gekken uyt, van sotte komen sotten.
So gaat het met de Min, den Minnaar die verkiest
Een Helft, een wederpaar, waar door hy ’t al verliest:
Sy is of slet, of sloy, of sonder deugt, en reden,
Of feeks, of lichtekoy, vol wulpse dartelheden:
Alleen de sin’lijkheyt is voedster van de keur:
En wat de sin verkiest daar gaat den jool mee deur.
Hy neemt de bose Griet, of Kind’, of slechteBely,
En laat de purp’re Roos, en d’angename Lely:
Dat is, hy kiest een beeld, een romp, al blindeling:
En derft de eed’le-geest: daar neffens alle ding.

……………………….