Spring – Alfred Lord Tennyson

Spring – Alfred Lord Tennyson

05-03-2010

Spring - Alfred Lord Tennyson

Het huidige weer doet reikhalzend smachten naar de komst van de lente. Dat doet ook Alfred Lord Tennyson in de bollenpoëzie van vandaag. Alfred Tennyson (1809-1892) is één van de bekendste Engelse dichters uit het Victoriaanse tijdperk. Tennyson was de zoon van een dominee in Somersby, Lincolnshire. De vader dronk veel en had (daardoor) regelmatig een geestelijke ineenstorting, en verder was er de nodige ruzie thuis. Tennyson ging in 1827 naar het Trinity College in Cambridge. In 1831 stierf zijn vader en hierdoor moest hij zijn studie afbreken. In Cambridge ontmoette hij Arthur Henry Hallam die zijn beste vriend werd. Hallam werd ook de verloofde van Tennyson’s zus, maar overleed in 1833 aan een hersenbloeding. Zijn verdriet over de dood van zijn vriend inspireerde Tennyson tot zijn beste gedichten, tot zijn meesterwerk ´In Memoriam A.H.H.´, dat in 1850 uitkwam. In datzelfde jaar trouwde hij en werd hij ook benoemd tot Poet Laureate (hofdichter, dichter des vaderlands), waarmee hij de grote Wordsworth opvolgde. Hij bleef Poet Laureate tot zijn dood. Rond het ´topjaar´ 1850 was Tennyson uitgegroeid tot de meest populaire dichter in Engeland. Hij kon leven van de inkomsten uit zijn poëzie. Koningin Victoria was een groot bewonderaar van Tennyson en benoemde hem in 1884 tot Baron, zodat hij zitting nam in het Britse parlement (House of Lords). Alfred Lord Tennyson werd begraven in Westminster Abbey.
In onderstaand gedicht roept Tennyson het nieuwe jaar –lees het voorjaar– op om niet langer te dralen: “Gij doet onrecht aan de natuur die vol verwachting is”. Hij vraagt het voorjaar om bloemen (mee) te brengen, waaronder bedauwde tulpen. Tot slot zegt Tennyson dat het uitblijven van het voorjaar ook zijn verdriet langer doet voortduren, terwijl hij het er uit wil gooien, luidkeels zingend. Het komt uit zijn beroemde bundel In Memoriam A.H.H. (Obiit MDCCCXXXIII: part 083).

Spring

Dip down upon a northern shore
O sweet new-year delaying long;
Thou doest expectant nature wrong;
Delaying long, delay no more.

What stays thee from the clouded noons,
Thy sweetness from its proper place?
Can trouble live with April days,
Or sadness in the summer moons?

Bring orchis, bring the foxglove spie,
The little speed well´s darling blue,
Deep tulips dash´d with fiery dew,
Laburnums, dropping-wells of fire.

O thou new-year, delaying long,
Delayest the sorrow in my blood,
That longs to burst a frozen bud
And flood a fresher throat with song.